Samen met die tinteling voel ik ook een verlangen, nee VERLANGEN! Met hoofdletters zo groot dat ze niet meer op het scherm passen! VERLANGEN om M. weer te zien, haar in mijn armen te houden, te kletsen, te praten, te lachen...maar ze gaat niet mee..of toch wel? "Je blijft toch niet thuis? Spring bij mij achterop! Nee, ik fiets niet zo hard als Papa en met E. kan je lekker racen!"
Ik rook het al zodra we het bos inkwamen...dennengeur...de geur van mijn Opa en Oma, de geur die zegt dat alles goed is en alles goed komt. De geur van eindeloze tijden, dagen die niet op raakten, van lommerrijke lanen en eeuwig leven. En ook al weet ik met mijn hoofd dat het leven wreed kan zijn, met mijn hart geloof ik toch nog in die goedheid. Naast elkaar, goed en kwaad, zwart en wit, de eindeloze tijd en het nu.
En al fietsend kwamen we langs een kring met bomen...tijd voor pauze...en wat trof mij daar? Een boom, een EIKENboom, groot en sterk en stoer, maar wel met één afgebroken tak, waarop wij konden zitten en fier en sterk en stralend en bladerend stond die boom daar. Die boom dat zijn wij. Dat zijn de mensen die een kind verliezen.
Dat we daar zaten deed me beseffen: zo gewond kan je zijn, maar je kunt blijven staan. Blijven genieten van de wind, de zon, de geuren, fijne mensen. Naast elkaar. Dankbaarheid voelen. Pijn voelen. Gemis voelen. Paniek voelen. Warmte voelen. Verbondenheid voelen. Grond voelen. Liefde voelen.
Net als het verhaal dat we lazen op de uitvaart:
Het verhaal van de drie bomen
Er waren eens drie bomen, die alledrie in een hevig storm een tak waren kwijtgeraakt.
De drie bomen waren elk op een andere manier met hun verlies omgegaan.
Jaren later ging ik de bomen weer opzoeken.
Gisteren heb ik ze toevallig teruggevonden en met hen gesproken.
De eerste boom rouwde nog steeds om zijn verlies en zei ieder voorjaar als de zon hem uitnodigde om te groeien: ‘nee, dat kan ik niet want ik mis een belangrijke tak.’
Ik zag dat hij klein was gebleven en in de schaduw stond van de andere bomen.
De zon drong niet meer tot hem door. De wonde was duidelijk zichtbaar en hij zag er naakt uit. Het was het hoogste punt van de boom. Hij was niet meer verder gegroeid.
De tweede boom was zo geschrokken van de pijn
dat hij snel had besloten om het verlies te vergeten.
Hij was moeilijk te vinden, want hij lag op de grond.
Een voorjaarsstorm had hem doen omwaaien. Hij had zijn greep op de aarde verloren.
De plek van de wonde was moeilijk terug te vinden.
Deze zat verstopt achter een heleboel vochtige bladeren en lag daar te rotten.
De derde boom was ook erg geschrokken van de pijn en de leegte van zijn lijf,
en hij rouwde om zijn verlies.
Het eerste voorjaar toen de zon hem uitnodigde om te groeien, had hij gezegd: ‘dit jaar nog niet’. Toen de zon het tweede voorjaar weer terugkwam met de uitnodiging, had hij gezegd:
‘ja, zon, verwarm mij zodat ik mijn wonde kan verwarmen.
Mijn wonde heeft warmte nodig, opdat ze weet dat ze erbij hoort.’
Toen de zon het derde jaar weer terugkwam, sprak de boom: ‘ja zon, laat mij groeien.
Ik weet dat er nog zoveel te groeien is.’
De derde boom was ook moeilijk te vinden,
want ik had niet verwacht dat hij zo groot en sterk zou zijn geworden.
Gelukkig heb ik hem herkend aan de dichtgegroeide wonde,
die vol trots in het zonlicht werd gehouden.
M. Keirse
Geen opmerkingen:
Een reactie posten